De frituur blijft een populaire bestemming voor heel wat Vlamingen. Velen gaan er wel eens een keer per week langs. En ondanks dat je die friet al vele malen gegeten hebt, blijft die elke keer opnieuw zo goed smaken als die eerste keer.
Het is vrijdagavond. De werkweek is achter de rug, de koelkast oogt leeg en je brein is al overgeschakeld naar weekendmodus. En voor je het goed en wel beseft, sta je in de wachtrij van de frituur.
Je hoeft thuis niks te zeggen. Eén blik volstaat. De vraag volgt automatisch:
“Wat moet ik meebrengen?”
En het antwoord is altijd hetzelfde: te veel.
Je begint nog dapper maar al snel loopt het fout: “Voor mij gewoon een kleine friet.” Maar tegen dat je aan de toonbank staat, ben je al overstag gegaan. Een Bicky erbij. Een curryworst. Frikandel speciaal. En ach… een loempia “voor morgen” — je weet wel, voor het geval je weer honger krijgt.
Thuis worden de frieten ceremonieel op tafel gelegd. Iedereen weet:
dit is geen maaltijd, dit is erfgoed.
Een ritueel. Een beloning. Een statement dat het weekend écht begonnen is.
Frituur op vrijdag? Dat is het Vlaamse comfort in zijn puurste vorm — vet, zout en altijd met een klodder traditie.